De richtlijnen voor een schuilhok, en voor een stal voor niet professioneel gebruik, vindt u terug in de omzendbrieven van respectievelijk 8 juli 1997 en 25 januari 2002. Anders dan schuilhokken op geïsoleerde weiden, dienen stallingen in principe opgericht te worden bij de woning van de aanvrager. Alleen wanneer daarvoor om ruimtelijke of om milieuhygiënische redenen de stedenbouwkundige vergunning uitgesloten is, kan de oprichting van een tijdelijke stalling op een weide, los van de woning van de aanvrager, toegestaan worden.
7.1 Karakteristieken van een schuilhok
Een schuilhok is een eenvoudige constructie, waarin één of meer weidedieren tijdelijk kunnen verblijven. Schuilhokken zijn geenszins uitgerust zoals stallen, die bestemd zijn voor het permanent huisvesten van dieren.
De voormelde omzendbrief van 8 juli 1997 geeft aan onder welke omstandigheden schuilhokken in graasweiden voor grazende dieren kunnen worden opgericht en vergund. Niet alleen het agrarisch gebied komt hiervoor in aanmerking, maar ook in groengebieden, parkgebieden en woongebieden kunnen ze toegestaan worden.
Volgende voorwaarden moeten samen vervuld zijn:
- "De te bouwen schuilhokken moeten worden opgericht in graasweiden, die ruimtelijk geïsoleerd zijn van het bedrijf of de woonplaats van de aanvrager.
- De aanvrager moet effectief dieren houden, dan wel zijn grond ter beschikking stellen van iemand die effectief dieren houdt. Hierbij is het niet van belang of de aanvrager al dan niet een volwaardig landbouwbedrijf uitbaat.
- De op te richten constructie dient ondubbelzinnig alle eigenschappen te vertonen van een schuilhok. Dat moet blijken uit de beperkte afmetingen, de eenvoud van de constructie (met één zijde grotendeels of volledig open en ten allen tijde met eenvoudige middelen volledig verwijderbaar) en de gebruikte materialen (bij voorkeur hout). De omvang van het schuilhok moet ook in verhouding zijn tot de begraasbare oppervlakte en de aard en het aantal dieren waarvoor het bestemd is, zodat a priori geen eenduidige afmetingen vooropgesteld kunnen worden.
- Tenslotte moet ook het landschappelijke aspect grondig worden bekeken. Men moet bewijzen dat het schuilhok zo goed mogelijk landschappelijk geïntegreerd is. Het gebruik van storende bouwmaterialen is verboden."
De omzendbrief vermeldt verder de instanties die advies moeten verlenen bij aanvragen voor exploitatie van stal(len) in specifieke gebieden:
Het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) geeft advies bij aanvragen van stallen in:
- de ruimtelijk kwetsbare gebieden;
- de Ramsar-, Vogel- en Habitatrichtlijngebieden;
- de speciale beschermingszones aangeduid via het besluit van de Vlaamse Regering van 17 oktober 1988 tot aanwijzing van speciale beschermingszones in de zin van artikel 4 van de Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand;
- de door de Vlaamse Regering voorgestelde habitatgebieden in de zin van de Richtlijn 92/431/EEG inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna;
- de watergebieden van internationale betekenis, in het bijzonder als watervogelhabitat, volgens het verdrag van Ramsar 1971, goedgekeurd bij wet van 22 februari 1979, en de voorgestelde uitbreiding van de Ramsargebieden;
- bosgebieden.
De Afdeling Monumenten en Landschappen van RWO (Ruimtelijke ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed) verleent advies bij aanvragen van stallen in:
- de beschermde of voorlopig beschermde landschappen en de beschermde of voorlopig beschermde stads- en dorpsgezichten;
- de gebieden met een statuut als ankerplaats volgens de atlassen van de relicten van de traditionele landschappen."
Aandachtspunten
In tegenstelling tot het advies van het Agentschap voor Natuur en Bos, is het advies van de afdeling Monumenten en Landschappen van RWO een bindend advies. Zo kan het Agentschap RWO bv. een landschapsherstel eisen, vooraleer gunstig advies te verlenen voor uitbreiding aan een bestaand gebouwencomplex.
De inhoud van een omzendbrief is niet afdwingbaar, zodat de vergunningsverlenende overheid nog altijd dossier per dossier moet interpreteren. De omzendbrief geeft enkel het richtkader aan, lokale en specifieke omstandigheden kunnen een afwijking verantwoorden. Er kunnen dus geen absolute regels worden opgesteld die klaar en duidelijk zijn voor ieder geval.
Door het invoeren van structuurplannen en uitvoeringsplannen verandert het grondgebied in deelbestemmingen. In RUP’s kunnen aparte verwijzingen worden opgenomen. Als er bij de opmaak van deze plannen te weinig kennis is over de paardenhouderij, is de kans groot dat er geen aandacht is voor het fenomeen.
Uit het bouwplan moet duidelijk blijken dat het gaat om een schuilplaats voor dieren tegen de weersomstandigheden en dat het geenszins mag gaan om een constructie die kan gebruikt worden voor verblijf van mensen of permanente stalling van dieren.
Daarenboven moet grondig onderzocht worden of het niet gaat om volwaardige stallen. Met andere woorden: Het schuilhok moet steeds gezien worden als een tijdelijke verblijfsruimte.
Bij de aanvraag kan een beplantingsplan gevraagd worden of kunnen beplantingen opgelegd worden als voorwaarde bij de bouwvergunning, in het bijzonder in de landschappelijk en ecologisch waardevolle agrarische gebieden en de valleigebieden.
7.2 Karakteristieken van een stal
De voormelde omzendbrief van 25 januari 2002 geeft richtlijnen voor de beoordeling van aanvragen om een stedenbouwkundige vergunning voor het bouwen of oprichten van stallingen voor weidedieren, voor niet-beroepslandbouwers.
De omzendbrief van 25 januari 2002 bevat normen voor stallingen voor grazende weidedieren (weidedieren zijn weidebehoevende, grazende dieren zoals paarden, runderen, schapen, geiten, ezels, enz.) die bestemd zijn voor het permanent onderbrengen van deze dieren. De bepalingen van deze laatste omzendbrief gelden in eerste instantie voor aanvragen binnen agrarische en landschappelijk waardevolle agrarische gebieden, groengebieden, parkgebieden en woongebieden. Hij kan echter ook worden gehanteerd voor aanvragen in andere gebieden, waar in principe ook landbouwbedrijvigheid is toegestaan. Op die manier overschrijdt hij ruimschoots het toepassingsgebied van de omzendbrief van 8 juli 1997.
Een stalling is - anders dan een schuilhok - een omsloten en overdekte ruimte, een houten of stenen gebouw dat dient tot verblijf van weidedieren en waarin één of meerdere van die dieren tijdelijk of permanent kunnen verblijven en/of gehuisvest worden. Uit het bouwplan moet duidelijk blijken dat het om een stalling voor weidedieren gaat en geenszins om een constructie die kan gebruikt worden voor het - zelfs tijdelijk - verblijf van mensen. Een stalling mag worden voorzien van een bergruimte voor voeder en andere nuttige bijhorigheden, waaronder materiaalberging voor het onderhoud van de weide(n) en/of verzorging van de dieren, beperkte mestopslag, enzovoort.
Volgens de omzendbrief gelden volgende uitgangspunten bij het zoeken naar een geschikte inplanting voor een stalling voor weidedieren en bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid ervan:
• Anders dan schuilhokken op geïsoleerde weiden, moeten stallingen in principe opgericht worden bij de woning van de aanvrager. Alleen wanneer om ruimtelijke of om milieuhygiënische redenen de stedenbouwkundige vergunning uitgesloten is, kan de oprichting van een tijdelijke stalling op een weide, los van de woning van de aanvrager, worden toegestaan.
- "Waar mogelijk maakt men gebruik van bestaande stallingsmogelijkheden op een gedesaffecteerde landbouwbedrijfszetel. Bestaande stallen of andere constructies kunnen zo nodig worden aangepast, omgebouwd of uitgebreid tot een permanente stalling voor weidedieren.
- Bij woningen in lintvormig woongebied (met landelijk karakter) of in agrarisch gebied moet de stalling in principe binnen de huiskavel opgericht worden en een fysische eenheid vormen met de woning of op korte afstand ervan worden opgericht, binnen de vastgelegde of gebruikelijke bebouwingsgrens (bv. het 50 m diepe woongebied); in dit geval mag het om een permanente stalling gaan.
- Waar de stalling om ruimtelijke of milieuhygiënische redenen onmogelijk voorzien kan worden bij de woning van de aanvrager, kan een tijdelijke stalling worden toegestaan in de weide van de aanvrager. Er moet dan wel voldaan zijn aan de principes van ruimtelijke inpasbaarheid en het niet overschrijden van de ruimtelijke draagkracht van het gebied. Hierbij zoekt men naar een passende inplantingsplaats, aansluitend bij wegenis, bestaande landschapselementen, zoals bomenrijen, beboste percelen, enzovoort.
- De inkadering van de stalling op de gekozen site of in het bewuste landschap wordt bevorderd door een passende, streekeigen beplanting.
- De aanvrager moet effectief weidedieren houden waarvoor de stalling is bestemd. Hij moet beschikken over voldoende graasweiden in eigendom, in pacht of in gebruik. De bewijzen van zowel het hebben van dieren als van voldoende graasweiden, plus een plan dat de ligging ervan aanduidt, moeten aan het dossier worden toegevoegd.
- De omvang van de stalling moet in verhouding staan tot de aard en het aantal weidedieren waarvoor hij bestemd is en de noodzaak tot stalling. Het niet bindende advies van de Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling van het Departement Landbouw en Visserij spreekt zich onder meer uit over dit aspect.
- De stalling mag de goede ruimtelijke ordening niet schaden.
- De omvang van de tijdelijke stalling moet zowel qua volume als qua aantal te stallen dieren beperkt zijn. Deze tijdelijke stalling is immers bedoeld om de houders van enkele dieren voor hobbydoeleinden, die bij hun woonplaats geen mogelijkheid hebben om een stalling op te richten, toch de gelegenheid te geven om een stalling voor hun dieren te voorzien. Niet-beroepslandbouwers die een groot aantal dieren houden, worden in principe verwezen naar een gedesaffecteerde landbouwbedrijfszetel of de bouw van een permanente stalling bij een bestaande woning. Zowel om ruimtelijke redenen als voor het toezicht op de dieren is het immers ongepast om een groot aantal dieren te stallen in een van een bedrijfserf of van een woning geïsoleerd gebouw. Aan de stedenbouwkundige vergunning voor een tijdelijke stalling wordt best de voorwaarde gekoppeld dat de stalling verwijderd moet worden van zodra het gebruik ervan stopt.
- Aan de inplanting van de stal kunnen eventueel extra voorwaarden op het gebied van beplanting e.d. worden opgelegd."
Het Besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2003 tot bepaling van de werken en handelingen die vrijgesteld zijn van de medewerking van een architect (B.S. 16/07/2003) stelt dat voor de constructie van de stal geen architect moet worden geraadpleegd als de stal met bijbehorende afrastering een maximum oppervlakte heeft van 30 m2. Bijkomende voorwaarden zijn dat de kroonlijsthoogte beperkt moet zijn tot 3 m en de nokhoogte tot 4,50 m. Als bovendien aan een bestaand gebouw wordt aangebouwd, dan mogen deze werken noch de oplossing van een constructieprobleem met zich meebrengen, noch de stabiliteit van de aanpalende gebouwen wijzigen.
De omzendbrief van 25 januari 2002 is concreet en geeft voor grote weidedieren, zoals paarden en runderen, enkele richtcijfers mee:
- "De weidedieren moeten ter plaatse of in de onmiddellijke omgeving van de stalling over voldoende graasweide beschikken. Richtnorm: 10 a 25 are per dier, met een maximum van 4 grote weidedieren per ha.
- Afhankelijk van de (schoft)hoogte van het dier, 10 a 15 m2 stallingsoppervlakte per weidedier, met een maximum van 60m2 per ha.
- 5 à 15m2 voederberging (stro + hooi) per dier; groter toegelaten indien onder het hellend dak.
- 1 bouwlaag; plat dak, hellend- of zadeldak.
- De omzendbrief vraagt ook aandacht voor de inpasbaarheid van de stal in de omgeving. Het advies van de voor landbouw bevoegde administratie moet ingewonnen worden om de aanvraag volgens voormelde criteria te beoordelen (zie verder).
- Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een permanente stalling en een tijdelijke stalling:
- een permanente stalling: een stalling met een permanent karakter;
- een tijdelijk stalling: een stalling met een tijdelijk karakter, gebouwd uit eenvoudige en gemakkelijk verwijderbare materialen (te vergelijken met een schuilhok: de tijdelijke stalling geeft door haar constructiewijze een vergelijkbaar beschermingsniveau aan de dieren als de permanente stalling, maar in tegenstelling tot deze laatste wordt ze, zoals een schuilhok, gebouwd uit eenvoudige en gemakkelijk verwijderbare materialen, en dient ze na stopzetting van het gebruik, volledig verwijderd te worden).
- Door de gevraagde stalling mag de goede ruimtelijke ordening niet geschaad worden. Dit betekent onder meer dat de ruimtelijke draagkracht van het gebied niet mag worden overschreden, en dat de voorziene verweving van functies de aanwezige of te realiseren bestemmingen in de onmiddellijke omgeving niet in het gedrang brengt of verstoort."
Ingevolge nieuwe inzichten inzake paardenwelzijn wordt aandacht gevraagd voor de voordelen van groepshuisvesting.
De draagkracht van de ruimte wordt omschreven als het vermogen van de ruimte om, nu en in de toekomst, menselijke activiteiten op te nemen zonder dat de grenzen van het ruimtelijk functioneren worden overschreden. De draagkracht van de ruimte bepaalt de maximum omvang en de aard van de activiteiten in een bepaald gebied.
Aandachtspunten
(niet in orde van belangrijkheid opgesomd; geen exhaustieve lijst)
- aard van de betrokken site (gelegen in een uitgesproken gaaf landschap dan wel een structureel aangetast gebied, ...);
- • karakter van de betrokken omgeving en graad van bebouwing (gelegen binnen een relatief dichtbebouwde omgeving of huizengroep dan wel totaal solitair gelegen, ...);
- het al dan niet voorkomen van zonevreemde elementen of gebouwen in de omgeving;
- ontwikkelingstendensen van het betrokken gebied; aanwezige dynamiek van de landbouwsector (in volle uitbating zijnde landbouwbedrijven dan wel stopzetting ervan, ...);
- bodemgeschiktheid voor landbouw; bij bestaande gebouwen: geschiktheid van de gebouwen voor (nieuwe) landbouwbedrijven;
- inplantingsplaats en -wijze en voorgestelde architectuur; inpassing in de omgevende bebouwingstypologie; terreinbezetting;
- voorgesteld materiaalgebruik;
- het al dan niet (kunnen) beantwoorden aan relevante opmerkingen, geformuleerd naar aanleiding van het gebeurlijke openbaar onderzoek;
- …
Stallingen zijn geschikt om de dieren permanent te huisvesten. Zij kunnen steeds aanvaard worden bij particuliere woningen als er kan aangetoond worden dat de aanvrager voldoende dieren in zijn bezit heeft en voldoende graasweide heeft (richtlijn: 4 paarden per ha). Op geïsoleerde en onbebouwde percelen zijn stallen in de regel niet aanvaardbaar omdat de open ruimte dient gevrijwaard te worden en omdat een permanent toezicht niet mogelijk is.