Zoals reeds vermeld, komt de kiem wereldwijd voor, maar de productie van toxines gebeurt maar wanneer de omstandigheden gunstig zijn voor groei van de kiem. Dit omvat een vochtige, warme omgeving met een vrij neutrale zuurtegraad en een zuurstofarm milieu. Als we dit toepassen op ruwvoeder zien we een dergelijke risico situatie diep in balen vochtig en rottend hooi. Bij voordroog en kuilvoer bestaat het risico ook: in voordroog of kuil die onvoldoende vlug verzuurt, kan de kiem eveneens gaan groeien. Voordroog en kuil zijn pas veilig wanneer de zuurtegraad zich onder 4.5 situeert.
Het type B neurotoxine kan zonder meer in dergelijk slecht hooi of voordroog gevormd worden, de types C en D worden vooral gevormd in karkassen van vogels of andere dieren die accidenteel mee ingekuild werden of die er achteraf door aaseters, zoals ratten of katten naartoe gesleept werden.
Wanneer paarden of runderen dit gecontamineerd ruwvoeder opnemen, kan botulisme ontstaan. We kunnen botulisme bijgevolg als een voedselvergiftiging aanzien.
In Noord Amerika worden nog twee andere vormen van botulisme bij het paard beschreven, met name het Shaker foal syndroom en wondbotulisme. Bij deze twee aandoeningen produceert de kiem zijn toxines in het lichaam van het paard, met name in de darm van het veulen ( Shaker foal syndroom) of in een wonde, bijvoorbeeld een castratiewonde of een ontstoken navel. Deze vormen van botulisme worden in Europa zelden of nooit onderkend.